Bofkonten als we zijn, zijn we ook nog tien dagen met z'n zessen naar Vietnam geweest. Naar het noorden van Vietnam, naar de stad Hanoi. Van daaruit hebben we verschillende uitstapjes gemaakt. Via internet had ik van tevoren het een en ander uitgezocht en geboekt. Dat ging wel heel erg gemakkelijk. Eenmaal ter plekke bleek waarom. 's Morgens rijden door het oude gedeelte van Hanoi zo'n honderd busjes. Die pikken bij alle hotels de toeristen op om ze een dagje (of twee dagen en een nachtje) mee uit te nemen. Overal zitten kleine reisbureautjes in de stad, die allemaal dezelfde trips aanbieden. Ook wij gingen dus vrolijk mee in de vaart der toeristenvolkeren. Dat wil zeggen, twee of drie uur hotsend en botsend over de "snel"weg tot we er helemaal gaar van waren. Uiteindelijk blij zijn dat we toch gegaan waren, omdat keer op keer bleek dat de plekken waar we heen gingen toch wel erg mooi waren. Zo gingen we naar Halong Bay, Tam Coc, Perfume Pagoda en Mai Chau.
Ik heb m'n ogen uitgekeken en m'n hersens gebroken over de manier van leven in het land. De bezienswaardigheden zijn natuurlijk leuk, maar het meest interessant vind ik toch altijd de dagelijkse gang van zaken. Ik bleef me maar verbazen...
Druk, drukker, drukst....Hanoi
Ongelofelijk, de drukte in Hanoi. Een hele hoop mensen en een hele hoop scooters samengepakt in overvolle straten. Overal kleine winkeltjes. Meestal is de straatkant gewoon helemaal open. De inhoud van de winkeltjes varieert van kleding (bordjes van H&M en Zara erbij), ijzeren rekjes en bakjes (die ze op de stoep in elkaar zitten lassen), een drukpers (waarbij een vrouw voor op een krukje een boekje in zit te binden), schoenen in alle soorten en maten, bamboe ladders, speelgoed enzovoorts enzovoorts. Kortom, als we 's morgens in de bus rondjes reden om iedereen op te halen ('dat kan toch ook wel efficienter,' zuchtte Kimmo), hoefden we ons niet te vervelen. En dan natuurlijk heel veel "restaurantjes". Nu heb je in Vietnam al een restaurantje als je een gaspit hebt, een karretje met wat potten en pannen, wat ingrediënten, twee rode plastic tafeltjes en een stuk of 8 lage blauwe plastic krukjes en een stukje vrije stoep. Dat is misschien nog wel het moeilijkste te vinden, dat stukje vrije stoep. Overal staan namelijk scooters geparkeerd op de stoep.
Oversteken
Een van onze eerste uitdagingen (we waren al gewaarschuwd) was om de straat veilig te kunnen oversteken. Het lopen ging nog wel, allemaal in ganzepas in de goot (de stoep was immers vol) en af en toe een zwalkend kind aan z'n arm terug in het gareel trekken. Lasse moest ik vaak op sleeptouw achter me aan trekken, omdat hij het veel te druk had met rondkijken. Maar goed, op een gegeven moment moesten we toch aan de andere kant van de straat zijn. Wachten tot er niks meer aan kwam, was geen optie. Er komt namelijk altijd wat aan. Vlak voor een scooter oversteken is natuurlijk ook niet zo handig, dus wachtten we met z'n zessen op een klein gaatje. 'Goed opletten allemaal, meteen lopen als wij het zeggen en doorlopen!,' was de instructie die we gaven. Daar gingen we. Niet teveel naar links en rechts kijken en gewoon in rustig tempo doorlopen. Het ging goed. Iedereen slingert gewoon om je heen. Hier en daar wordt wat getoeterd, maar da's zo'n beetje het continue achtergrondlawaai in Hanoi. Je weet toch niet of het voor jou bedoeld is of niet. De gids zei later dat ze niet graag een buitenlander van z'n sokken rijden, omdat dat grote problemen geeft. We waren veilig op straat.
Uncle Ho
Natuurlijk hebben we ook een bezoekje gebracht aan Uncle Ho, oftewel Ho Chi Minh. Die is in Hanoi opgebaard in een Mausoleum. De kinderen vonden het erg spannend. 'Is dat dan een echte meneer?' 'Ja, alleen is ie dood.' De sfeer ter plekke was wel indrukwekkend, al werd ik er wel een beetje giechelig van. Voor de Vietnamezen is Ho Chi Minh echt hun held, wat op zich niet zo raar is als je ziet wat die man allemaal voor Vietnam gedaan heeft. De Vietnamezen proberen dan ook zeker één keer in hun leven op bezoek te gaan bij uncle Ho. Dat bleek, want er waren relatief weinig toeristen. Iedereen was netjes gekleed (lange mouwen, lange pijpen, zondagse jurk) en het bulkte van de veiligheidsmaatregelen (geen tassen mee naar binnen, fouilleren, niet eten en drinken, geen hoofddeksels dragen etc). Tot zover allemaal te begrijpen, alhoewel we ons gaandeweg wel afvroegen hoeveel doder een dode man eigenlijk nog kon worden. Mijn gegiechel, Jari's en Iven's weerstand en Maaren's en Lasse's angst werden wel groot toen we ons ook nog op moesten stellen in rijen van twee, niet met de armen over elkaar mochten lopen en braaf moesten aansluiten. Overal streng kijkende mannen in uniformen. Tja, dat was voor ons 'vrijgevochten' westerlingen net iets teveel van het goede...
Communistische sfeer
Dagenlang heb ik mijn hoofd gebroken over de sfeer in Vietnam. Oké, de mensen zijn er arm, maar dat zijn ze in Bali ook. Waarom leken de mensen in Bali dan relaxed en leek het alsof de mensen in Vietnam de hele dag aan het zwoegen waren? Of lag het aan mijn gemoed en waarneming? Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik vermoed dat het te maken heeft met het communisme. Vietnam is een socialistische republiek, waarbij maar één partij het voor het zeggen heeft, de communistische partij.
Volgens onze gids zijn de mensen in Hanoi rijk (alles is relatief). Als we vragen wat ze dan voor werk doen, krijgen we als antwoord dat er erg veel mensen in Hanoi voor de overheid werken.
Ook zien we overal foto's van uncle Ho opduiken. 'Mam, daar heb je die dode meneer weer.' De kinderen begonnen hem al goed te herkennen.
We vernemen dat de Vietnamezen maar twee kinderen mogen hebben. Een nogal dwingend advies van de overheid om de overbevolking te controleren.
Na een paar keer over een "snel"weg vol kuilen en gaten gehobbeld te hebben, reden we op een gegeven moment over een vlekkeloze asfaltweg. Zeer opvallend. Toen we de gids vroegen of ze deze weg net vernieuwd hadden, was het antwoord dat er aan deze weg veel onderdelen van het leger zaten. Vandaar.
We zaten in Halong Bay boven op het dek op de boot. Plotseling vroeg de gids ons van de reling af te gaan en braaf op de stoeltjes te gaan zitten. Een eindje verderop had hij de waterpolitie gesignaleerd. Het personeel van de boot liep zenuwachtig heen en weer. We moesten vooral niks opvallends doen, want aangehouden worden door de Waterpolitie betekende betalen, hoe dan ook.
En zo zijn er overal tekenen van een sterke overheid die het voor het zeggen heeft. Daar krijg ik de kriebels van. Mijn motto is meer "leven en laten leven".
Maar onze gids zag dat heel anders. Hij was blij dat in Vietnam de mensen er gezamenlijk voor wilden zorgen dat iedereen het goed had. Hij had gehoord dat het Westen erg individualistisch was, misschien wel te. In Vietnam mocht iedereen zomaar internet en een mobiele telefoon hebben. Ze hadden zelfs Facebook. De Japanners en Koreanen mochten vrij investeren. In zijn ogen was Vietnam een erg "open" land. Tja, zo zie je maar, het hangt er maar helemaal van af vanuit welk perpectief je kijkt.
Winkeltjes
Wat ook opvalt in Vietnam (en trouwens wel in heel Azië) is de hoeveelheid winkeltjes langs de weg. Niet alleen in de stad, maar overal. Alsof ze alle doorgaande wegen het liefst dichtbouwen met winkeltjes aan beide kanten. Ook de vorm van de huizen was opvallend. Erg smal (misschien 2 tot 2,5 m), heel diep (een meter of 10) en hier en daar wel 5 verdiepingen hoog. Blijkbaar komt dit omdat de grond dicht bij de weg duurder is dan de grond die verder van de weg af ligt. En dit komt dan weer omdat iedereen (natuurlijk, volgens de gids) met de voorkant van z'n huis langs de weg wil zitten om een winkeltje te beginnen. Het mooie is dan vervolgens, dat bijna iedereen precies hetzelfde verkoopt! Negen van de tien winkeltjes proberen wat eten en drinken te verkopen aan de voorbijgangers. In Mai Chau, waar we bij de Thai op bezoek zijn geweest die leven in huizen op palen, was het helemaal opvallend. Onder hun huis op palen hadden ze allemaal een winkeltje met souveniers. Allemaal hetzelfde! Allemaal dezelfde mooie doeken, kleden en nog veel meer dezelfde tassen. Waarom? Waarom vijftig dezelfde winkeltjes in een piepklein dorpje waar wat toeristen op bezoek komen? Ik begrijp dat niet. Maar ja, wie ben ik? Misschien moet ik ergens in Azië toch maar een woonaccessoires-straatje zoeken en er met mijn overgebleven Kikezz spullen tussen gaan zitten. Wie weet...
Bezienswaardigheid
Je merkt, wij hebben Noord-Vietnam en de Vietnamezen van top tot teen bekeken. Maar wie nu het meeste gekeken heeft, daar ben ik nog niet zo zeker van. Wij waren met onze vier zonen namelijk ook een behoorlijke bezienswaardigheid voor de Vietnamezen. Van iedereen kregen we commentaar. Variërend van tandeloze oude vrouwtjes (vier vingers in de lucht en een brede glimlach), studenten, taxichauffeurs, talloze winkeldames, tot argeloze voorbijgangers, van zo ongeveer alle stoepgebruikers in Vietnam (en dat zijn er nogal wat) wisten we de aandacht te trekken. Je zag ze gewoon tellen. Vier! En dan ook nog allemaal jongens! (erg belangrijk in Vietnamese ogen) Ach, die kleine met die krullen is schattig. Ik geef hem een aai. Oh, toch niet zo schattig, hij gromt nog net niet. En dan gebaren naar moeders (ik dus), die achteraan hobbelde om het kroost te manen vaders bij te houden (die voorop liep, meestal om de weg te wijzen). Op een gegeven moment betrapte ik mezelf erop dat ik zonder me af te vragen wat ze me nu eigenlijk probeerden duidelijk te maken, al begon te glimlachen en zuchten tegelijk: 'Yeah, four boys!'